Traan

naamloosHet loopt tegen het eind van de middag. Buiten is het grijs, de wolken hebben zich teruggetrokken, binnen is het aangenaam warm. Ik hoor buiten geschreeuw, sta op en loop naar het raam. Theo. Hij staat midden op de weg voor een auto, in zijn rechterhand een fles witte wijn. Hij maakt een proostgebaar naar de automobilist. De beweging brengt hem uit balans. Hij wankelt en kan zich nog maar net staande houden. Dan zwalkt hij de stoep weer op, struikelt over de stoeprand. De muur vangt hem op.

Theo is tien jaar mijn neefje geweest en zijn moeder mijn schoonzus. Ze woonden in de Tweede Jan Steenstraat in de Pijp. De vader van Theo was niet in beeld. Hij was een heroïneverslaafde die veel rond hing op de Zeedijk. Thea, zijn moeder, was manisch depressief en als ze werd opgenomen vanwege een psychose, logeerde Theo bij mij of bij een ander familielid. Dit gebeurde zeker één keer in het jaar.

Toen ik nog dagelijks in het park liep kwam ik Theo regelmatig tegen. Hij zat bij de vijver met zijn drinkmaatjes, omringt door rode plastic tassen.
Ook op die zonnige ochtend.
`Hallo.`
Hij had me al van een afstand gezien.
`Hoi, Theo, hoe gaat het?`
Ik kan zijn ogen niet zien door de zonnebril. Het glas schitterde me tegemoet en hij mopperde iets wat ik moeilijk kan verstaan.
`Hoe gaat het met Kees en Sanne?`
Hij stelt me altijd dezelfde vraag.
`Goed hoor.`
`Doe je de groeten?`
`Zal ik doen.`
`Niemand van mijn familie moet me.`
Theo bedoelt zijn ooms, tantes, ex-vrouw, drie kinderen. Op zijn achttiende was hij al vader van drie kinderen en op zijn achtendertigste grootvader.
`Je moeder toch wel?`
`Ja, die blijft.`
`Weet je nog?` vraagt hij.
`Wat Theo?`
`Dat ik boven bij jou op zolder in bed lag te huilen.`
`Dat weet ik nog goed, wat was je verdrietig hé?`
Het blijft stil. Ik kijk naar hem en zie vanachter zijn zonnebril langzaam een traan over zijn wang naar beneden glijden.
Alles leek even stil te vallen, de sfeer van dat moment kon ik bijna aanraken.
`Theo, je huilt!`
We waren terug. Onder het puntdak van die klein zolderruimte, dat schokkende lijfje wat ik in mijn armen nam en zachtjes wiegde.

Nu, in het Vondelpark, kon ik niet anders dan mijn hand zachtjes over zijn wang laten glijden.
Plotseling slaat hij mijn hand weg.
`Niet waar. Rot op.`
Direct daarna stond hij op en liep naar de struiken.
`Hij moet even de plantjes water geven,` zegt de man die naast hem zit.
`Dag, Theo,` roep ik en loop door.

Ik kijk hem van achter mijn raam na. Het kost hem moeite vooruit te komen. Hij zwalkt van de ene kant van de stoep naar de andere kant. Verderop zie ik hem om de hoek verdwijnen.

2 reacties

  1. Zoals beloofd een heel bijzonder verhaal op je verjaardag !!
    Triest allemaal met in gedachte wat je mij ooit vertelde over zijn moeder Thea en de afloop.

  2. Opnieuw een mooi , gevoelig verhaal . Ik vind je verhalen steeds spannend om te lezen omdat het niet voorspelbaar is. Liefdevolle observaties zijn het , mooi !

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *