Poezen

Het is donderdagochtend, ik zit in mijn werkkamer te schrijven. De Tibetaanse gebedsvlaggetjes die voor mijn raam hangen maken een dansje met de wind. Eerst nog voorzichtig, maar niet veel later maken ze wilde sprongen en nemen elkaar mee om vervolgens in een golfbeweging naar beneden te dalen en verstrikt te raken in het stalen hekwerk voor het raam. Direct daarop worden ze opnieuw meegenomen in een steeds wilder spel met de wind.

Er is een storm voorspeld. Vanuit mijn raam zie ik hoe hij in windkracht toeneemt. De golven van het Buiten-IJ hebben nu witte schuimvlokken en het water heeft bijna de kade bereikt. Het verkeer op de brug ligt helemaal stil op een enkele auto na. Op het hoogste punt van de brug, waar de wind het krachtigst is, is een fietser ermee in gevecht.
Hij is de verliezer.
Met zijn lichaam over het stuur gebogen moet hij het uiteindelijk opgeven, net op tijd redt de reling hem. Zodra hij zijn evenwicht heeft hervonden loopt hij verder de brug af, de leuning vasthoudend als reddingsboei.
Verderop liggen schepen aangemeerd die heen en weer deinen op de golven.
Mijn balkon rammelt.

Roosje en Witske, mijn poezen, zijn zich niet bewust van het geweld wat zich buiten afspeelt. Ze weten van geen buiten, geen wind, geen regen. De zon kennen ze alleen van achter het glas. Buiten is hen wereldvreemd en doodeng. Laatst had ik mijn balkondeur opengezet. Witske waagde het erop, ze is nieuwsgierig, de geur zo anders, een fris windje wat langs komt waaien. Voorzichtig zette ze haar ene pootje op het balkon, waarbij ze ondertussen een ondergronds gemiauw liet horen, als een grommende hond in een angstig moment. Plotseling was het afgelopen met haar moed, ze draaide zich om en ging er als een speer vandoor om zich in de kast te verbergen. Roosje die alleen maar toe keek rende met haar mee om ook achter de kastdeur te verdwijnen. Witske moest bijkomen van het avontuur en Roosje is solidair.

Roosje kanĀ uitgebreid neerdalen op mijn schoot, zij is er niet zomaar.
Zij is er helemaal.
Lang, breed en zwaar bedekt ze mijn schoot met haar aanwezigheid. Heeft ze me gevonden, dan blijft ze. Het is meestal in de ochtenduren dat ze me opzoekt, zij leert mij nog langer te genieten van de ochtend, te blijven waar ik ben, te kijken naar de wolken, de schepen die langs komen varen en nog maar een stukje boek te lezen.

Zodra ik mijn werkkamer inloop om te gaan schrijven is het Witske dieĀ in een drafje de kamer binnen komt lopen om nog voor mij bij het bureau te zijn. Ze heeft een parmantig loopje en een kaarsrechte staart die omhoog reikt, alsof hij aan een touwtje omhoog wordt getrokken. Als ik zit springt ze op de leuning en wringt zich, onder mijn arm door, op mijn schoot om vervolgens met haar poezenpootjes een trappende beweging te maken en daarna op mijn schoot neer te dalen. Ze is mijn schrijfpoes geworden.

Het is twee uur. De storm is gaan liggen. Mijn verhaal is af. Witske springt van mijn schoot en wandelt naar de kattenbak, even een plaspauze.

2 reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *