Ziekenhuis

Het is dinsdagochtend acht uur. Vijf dagen en nachten lig ik op mijn rug in een ziekenhuisbed, de wond is nog te vers en heeft tijd nodig om te helen. De morfine die via een ruggenprik mijn lichaam verdoofde had me de eerste drie dagen gevoelloos gemaakt voor de pijn en de omstandigheden. Ik sliep meer dan dat ik wakker was en zag in de nachtelijke uren beelden die niet tot de werkelijkheid behoorde.

De afgelopen drie dagen en nachten had ik een kamer voor mezelf, tijdens de Paasdagen waren er alleen spoedopnames. Het voorrecht van de stilte aan de ander kant van het gordijn wordt mij op deze dinsdagochtend bruut ontnomen. Een doorrookte, harde stem, trekt mij vanachter het dichtgeschoven gordijn de werkelijkheid binnen en komt als een mokerslag aan. De stem van de verpleegkundige die de man voorbereid op de operatie klinkt naast dit stemgeluid als een fluistering. De stem krijgt een gezicht als, tot mijn verbazing, een vrouw zich aan mij voorstelt. ‘Ik ben Truus,’ zegt ze. Haar wangen bibberen licht als ze praat, haar gelaat heeft een grauwe kleur en diepe wallen tekenen haar gezicht.

Gisteren is mijn katheter verwijderd, de laatste verbinding met mijn afhankelijkheid is opgeheven. Aan de drang tot plassen moet ik nu gehoor geven en in beweging komen. Het is een klus om in deze omstandigheden onafhankelijk te zijn, alleen uit bed te komen, zonder helpende handen, de wond niet te belasten en pijn te voorkomen. Even later schuifel ik met de losse infuuspaal als houvast langs mijn kamergenoot naar het toilet.

De stappen die ik maak zet iets in beweging en als ik terug ben moet ik opnieuw overgeven. Ik kots gal, mijn buik trekt samen en spaart mijn wond niet, de pijn snijdt door me heen. Het zal nog even duren voordat de morfinepilletjes uit mijn lichaam verdwenen zijn, zij zijn de boosdoener van mijn misselijkheid.
‘Ik geef u iets tegen de misselijkheid,’ zegt een jonge verpleegkundige.
Ze wil het goed doen maar schiet tekort in het brengen van haar boodschap, ik wil hier zelf over kunnen beslissen.
Als ik niet reageer gaat ze verder:
‘U heeft een zware operatie gehad, dan moet u eten anders sterkt u niet voldoende aan.’
‘Ik moet niets,’ zeg ik geïrriteerd.
‘Oké, dan niet,’ zegt ze.
Opnieuw voel ik drang tot kotsen opkomen, ze geeft me een tweede kartonnen bakje, voel haar warme hand op mijn schouder.
‘Het hoeft niet via het infuus te gaan maar kan ook oraal,’ zegt ze minder dwingend.
‘Oké, goed dan.’

Uitgeput ga ik op bed liggen, de stem van mijn kamergenoot klinkt op de achtergrond maar het stoort me niet, ze wordt zo naar de operatiekamer gereden dan is het weer rustig. Ik kijk naar de wolken aan de hemel en ben dankbaar met deze plek aan het raam en val in slaap.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *